Dromend word ik wakker
in het huis van mijn angsten
zonder gangen, gevangen
tussen hoogwanden en geesten
die zich almachtig plooien
om mijn gedachten
ze langzaam wurgen
of opblazen tot zwarte reuzen
die honger hebben en mij ruiken
op de richel van dood en leven
duisternis verzwelgt mij, pijn
wekt me in het nauwe kanaal
dat mij weer de wereld in perst
en, samen met de zon en de planeten
wegslingert in het evenwicht
van een gewone hangdag
in het heelal, uit de nacht
van mijn angsten