Er moet hier een heiligdom zijn zo helder lokken de klokken mij, dan hier, dan daar wijkt het gewone, opent het stukjes hemel, kommm kommm kommm luidt een grote klok Kinderen dansen me naar binnen waar het orgel jubelt in licht licht Een spelbreker legt gewichten neer ook die zijn hier heilig Hij rolt zijn stem uit en bouwt steeds zwaardere muren zonder dat het bloed in het duister van zijn vaten weet wat er gebeurt en er zich niets bij voor kan stellen Ginds dansen mensen arm in arm dichterbij ebt de ruis weg in herhaald lettergeroep Gerommel in de verte In de ijle sfeer fluit ik mijzelf een lichaam
Ik herinner me dat er ramen zijn, ergens in het onzichtbare gebouw verdwenen buiten het halve ei van ruimte dat een zwak licht schept in de duisternis - zwevende stofjes en een vlakvloeren veld van vibrerende vlekken waarin naast een deksel aangebeten de appel van het vragen blinkt: wat zie ik waar ben ik op welke wijze ontwikkelt dit zich waarheen, waartoe, sinds wanneer waarom is dat zo en wie ben ik dan?