Zywa
In mij woonden goden
Ik denk dat er diep in mij
een prachtig paleis bestaat
waar goden bepalen hoe
mijn leven verlopen moet
Ze willen bevrediging
zijn een en al onrust en
met velen, onhandelbaar
doen ze wat ze altijd doen
Mijn zinnen verwennen ze
genoeg of juist niet genoeg
want steeds weer verlang ik meer
Toe, nog een keer, nog een keer
Zo moe word ik van die drang
Ik wil er van af
en denk er over na hoe
ik dat zou kunnen bereiken
maar het lijkt wel vanzelf te gaan
Een meisje sloop binnen
in mijn hoofd of het woonde daar
misschien al van jongsafaan
Ze liep alle trappen af
en stak in de kelder waar
de goden verblijven, met
een aansteker en geduld
de onderste trede aan
Nu rent ze omhoog, snel snel
Ze vlucht voor het vuur uit
redt het vege lijf, redt ook mij
|