Winterlicht vreet de wijde heuvel
almaar kaler, buizerds zweven over
de grafstenen in de vruchtbare grond
die eeuwenlang olijfbomen droeg
De zielen zijn elders, waar Israël
hen brengt, de resten vergaan
in zwarte doeken, om als eerste mensen
de nieuwe wereld te betreden op de dag
dat de poort van erbarmen opengaat
Want daarvoor hebben de doden geleefd
en gevochten, daarvoor
hebben ze gewonnen van de oorlogsgod
hebben ze de stad veroverd, met de bron
die uit de aarde breekt
Jeruzalem, waar ik lijd
aan verdeelde saamhorigheid
Zullen kinderen van mijn kleinkinderen
hun botten verzamelen, hen eren en
hier weer olijven laten groeien
met hemelhoge vredestakjes?
Gedicht 372 Amsterdam, 2015-03-01 Olijfberg, Jeruzalem Isra-El = Azra-El = de doodsengel die de zielen van de overledenen ophaalt Oorlogsgod: Salem, naar wie Jeruzalem is vernoemd; tegenwoordig presenteert Jeruzalem zich als de "Stad van vrede" Bundel:Korte Preken Trefwoord:Dood: begraafplaats / begrafenis Trefwoord:Hemel / Hel