Zywa Waar zijn de vogels

Het is zo stil buiten, nooit meer
zal hij in de loggia staan, nooit meer
zal hij me aankijken, nooit meer

nooit meer raakt hij mij aan

Ik kon niet slapen, keerde terug
bij het eerste licht om hem te wassen
en te balsemen, zijn geest was geweken

hij was niet meer waar hij lag
en ik knielde, omarmde zijn lichaam
en huilde de koude doeken nat

Zijn armen waren sterk als pilaren
met blote handen
kon hij een leeuw aan stukken scheuren

alle vrouwen hielden van hem, ze hadden
geen rust, liepen de straten en pleinen af
altijd kwamen ze langs zijn huis

Woelend droomden ze
van zijn zwarte haren
ze grepen hem vast en lieten niet los

ze wilden in zijn schaduw liggen, zijn hoofd
tussen hun borsten leggen, uit zijn hand
honing eten en hem voorstellen aan hun moeder

maar hij koos mij, heel de nacht
vrijden we in de open lucht
heerlijk geurden de liefdesappelen

De winter en de regen waren voorbij
struiken en bomen kwamen in bloei
en in heel het land zongen vogels

Gedicht 383
Amsterdam, 2015-03-20

Maria Magdalena (Jeruzalem in het jaar 30)
Marcus 16:1,6, Richters 14:5 en 16:29, Hooglied

Bundel: Uit Heilige Boeken
De Koning 

Trefwoord: Liefde: verdriet 
Trefwoord: Bijbel^ 
Zywa
Home5-7-5
PenseelPuimPuinRegenLiefdes
VerdichtTrekvogelsAlsloosFoto
Aandacht is als zonneschijnVermeld © Zywa bij gebruik van teksten,
tekeningen, ontwerpen, schilderijen en foto's
Woord zoeken:  CTRL-F