Door de week passeer ik 's avonds
lijdzaam en niet begrijpend
ramen van mensen die niet weten
dat ze verloren zijn, het paar
dat al tien dagen kust
overal wachtenden en nergens
vind ik de grootse schoonheid
waarvoor ik wil leven, op weg
om mijn weemoed te delen
en herinneringen aan onze plannen
Wij oude bekenden amuseren ons
met gespeelde zelfgenoegzaamheid
eenzaam wijden we ons aan het zalige
nietsdoen, onder elkaar het middelpunt
van babbelende afwezigheid
Na het afscheid van de eerste vogels
voel ik me treurig en ongeschikt
voor de dagen in het helle licht
de aftakeling van onze levens buiten
de toverwereld van de nacht